Ze vluchtten als tieners zonder hun ouders voor de oorlog in Joegoslavië. Dertig jaar later wonen ze nog in Nederland

GerBen van ’t Hek en Rens Lieman

Soms herhaalt de geschiedenis zich. Een gevluchte Oekraïense hockeyploeg belandde onlangs in Rotterdam. Dertig jaar eerder namen gastgezinnen in het Noord-Hollandse Blokker 26 jonge handbalsters uit Joegoslavië in huis die waren gevlucht voor de oorlog. Ze zouden twee weken blijven, het werden jaren. Sommigen keerden nooit meer terug naar huis. Het boek ’De bus uit Mostar’, dat deze week verschijnt, vertelt hun verhaal. Een voorpublicatie.

Haar moeder pakt Tea bij beide schouders. „Straks, als we de hoek om zijn en de brug op lopen, ren je naar de overkant zonder ook maar één keer om te kijken. Zonder ook maar even in te houden, wat er ook gebeurt. Heb je dat begrepen? Je rent door.”

Tea Elezovic (nu 45) is kinderpsychologe, moeder van twee kinderen en woont in Hoorn. Als ze in mei 1992 met haar moeder naar de Carinski-brug in de Bosnische stad Mostar loopt, is ze net vijftien jaar geworden. Tea is een vrolijke tiener die opgroeit in een warm gezin. De livemuziek die vanuit het café waarboven ze woont ’s avonds haar slaapkamer binnen deint, stoort haar niet maar sust haar tevreden in slaap.

Moeder Mirjana is van Kroatische afkomst, iedere Kroaat wordt automatisch als katholiek ingedeeld. De vader van Tea is moslim, waardoor Tea vanaf haar geboorte ook als moslim wordt gezien. Al voelt ze zich niet zo; het geloof speelt überhaupt geen rol in huize Elezovic. School gaat haar gemakkelijk af, ze heeft veel vrienden met wie ze veel buitenspeelt en ze handbalt zes dagen in de week bij de talenten van de plaatselijke topclub Galeb Mostar.

Dat zorgeloze leven in Mostar, de oude handelsstad in de Joegoslavische deelstaat Bosnië en Herzegovina, is in een paar maanden tijd volledig overhoopgehaald.

(Tekst gaat door onder de foto)

Bus naar Nederland

’Je rent dóór.’ De stem van haar moeder heeft nog nooit zo streng geklonken. Aan de overkant van de brug ligt het westelijke deel van Mostar. Daar vertrekt over een uur een bus naar Nederland. Tea’s moeder is er alles aan gelegen om haar dochter op díe bus te krijgen, die wacht bij Rondo, de grote rotonde bij het operagebouw. Net als alle andere bruggen over de rivier Neretva, ligt de Carinski-brug sinds enkele weken hevig onder vuur.Het geluid van oorlog hoort inmiddels bij het dagelijks leven in de stad. Al een paar weken moet Tea vaak urenlang schuilen in de kelder van haar flat, samen met buren en buurtkinderen. Granaten worden vanuit de bergen afgeschoten. Sluipschutters schieten op iedereen die zich op open terrein waagt en ze richten hun vizieren graag op de bruggen.

Een keer zag Tea het met eigen ogen gebeuren. Ze speelde met een paar vriendinnen vlakbij de brug toen een man werd neergeschoten, ze keek toevallig net zijn kant uit. De man werd in zijn rug geraakt, hij viel in een halve draai naar rechts op de grond. Het ging razendsnel, Tea beleefde het in slow motion. Het levenloze lichaam bleef uren liggen. Niemand durfde bij daglicht de dode man van straat te halen.

Overgelopen

Het was voor moeder Mirjana niet eens de druppel geweest. De emmer was al eerder overgelopen; ze had allang besloten dat ze moest proberen haar dochter weg te krijgen uit de oorlog. Weg uit Mostar.

Onder president Josip ’Tito’ Broz, die na de Tweede Wereldoorlog de Joegoslavische republiek sticht, leeft de Mostarse bevolking decennia vredig samen. De stad met de beroemde boogbrug - de eeuwenoude Stari Most staat op miljoenen ansichtkaarten afgebeeld - vormt een smeltkroes van etniciteiten. Katholieke Kroaten, islamitische Bosniakken en Orthodoxe Serviërs; ze wonen en krioelen door elkaar in de parel van Bosnië en Herzegovina. Gemengde huwelijken zoals die van Tea’s ouders zijn er heel gewoon. Mostar is Tito’s Joegoslavische modelstad.

Na Tito’s dood in 1980 laat de lijm die alles bij elkaar hield langzaam los. Nationalistische stemmen klinken steeds luider en onafhankelijkheidspartijen winnen aan populariteit. Op 1 maart 1992 stemt een meerderheid van de bevolking in Bosnië en Herzegovina voor onafhankelijkheid. Net zoals dat een paar maanden eerder in de deelrepubliek Macedonië gebeurde. En daarvoor in Slovenië en Kroatië.

Inwoners van Mostar houden zich schuil bij een bunker.

Joegoslavië valt uit elkaar en dat verloopt niet zonder wapengekletter.

De Servische inwoners van Bosnië en Herzegovina, eenderde van de bevolking, vrezen in een zelfstandig Bosnië en Herzegovina als minderheid te worden achtergesteld. Het is die angst die de oorlog aanwakkert. Vanuit de bergen proberen Servische milities Mostar te veroveren. Ze worden gesteund door de Servische president Slobodan Milosevic die de federatie in stand wil houden, en een centrale rol voor Servië opeist. In het dal verenigen de overwegend islamitische Bosniakken en de Bosnische Kroaten zich in de verdediging van de stad.

Zij en wij

Door de bloedige gevechten, verhardt ook het sentiment onder de inwoners. Mensen kiezen positie, spreken in termen van ’zij’ en ’wij’. Vrienden komen tegenover elkaar te staan. Goede buren beginnen elkaar te wantrouwen. Gemengde families raken verscheurd. Nu de communistische deken is weggetrokken waarmee Tito eeuwenoude etnische conflicten dacht te hebben gesmoord, staat Joegoslavië in brand.

Joˇsko Stanic voelt zich geroepen in actie te komen. Stanic is staatssecretaris Sport van Bosnië en Herzegovina en oprichter, president en hoofdcoach van meisjeshandbalclub Galeb ’zeemeeuw’ Mostar. De club levert al jaren talenten af voor de nationale jeugdselecties. Zijn speelsters, van wie Tea er een is, trainen er vijf dagen in de week, in het weekend spelen ze wedstrijden. Geregeld neemt Stanic zijn pupillen mee op buitenlandse toernooien en trainingskampen, onder voorwaarde dat hun schoolprestaties op orde zijn. Joško, 54 en van Kroatische afkomst, is als een tweede vader voor de meisjes, die opkijken tegen de uit de kluiten gewassen man. ’Druže Joško’ noemen ze hem: kameraad Joško.

(Tekst gaat door onder de foto)

Een teamfoto bij S+K met Tea zittend op de voorste rij (tweede van links).

Onder vuur

Vandaar dat verantwoordelijkheidsgevoel. Hij móét iets doen om ’zijn meiden’ in veiligheid te brengen. Maar ongeschonden de stad uit komen lijkt onmogelijk. Al wekenlang schuilen de Mostari onder de grond en elke dag vallen er er burgerdoden. Zonder ceremonie worden zij bij nacht haastig in parken en perken begraven, want ook de begraafplaatsen liggen onder vuur.

Kinderen zijn evenmin veilig. Joško kent een meisje dat sneuvelde toen ze even uit de schuilkelder glipte om thuis haar walkman te halen. Eenmaal in haar slaapkamer, sloeg een granaat in. Ze was op slag dood.

De gehele stad is een slagveld. Er met een bus doorheen rijden zou gekkenwerk zijn. Toch is dat het plan dat zich in Stanic’ hoofd ontvouwt. Hij zal zijn naar Nederland geëmigreerde jeugdvriend Marinko Ostoijic, coach bij de Blokkerse handbalclub S+K, om een officiële uitnodiging vragen voor het jaarlijkse Pinkstertoernooi. Die uitnodiging kan dan bij de grens dienen als uit- en doorreisvisum als ze aan de grens staan. Stanic zal een bus regelen en een chauffeur, en zoveel mogelijk van zijn speelsters en trainers optrommelen. Zo zullen ze Mostar ontvluchten.

Etnisch gemengd

Tea holt over de brug zonder te stoppen of om te kijken, precies zoals haar is opgedragen. Ze luistert wel: naar de voetstappen van haar moeder achter haar. Ze hoopt maar dat er geen geweerschot voor in de plaats klinkt. Dat gebeurt niet. Ze halen de overkant, ze halen Rondo, waar de bus op haar wacht.

Tea vindt een plekje bij het raam. Veel liever bleef ze thuis bij haar broer, maar haar moeder heeft haar overtuigd dat ze met een paar weken weer terug zal zijn. Waarom staat haar moeder daar buiten dan te huilen? Tea drukt haar gezicht tegen het glas: ’Dag mam, tot gauw’.

(Tekst gaat door onder de foto)

De 26 jonge handbalsters van Galeb Mostar in de bus - de jongste is nog maar net dertien jaar - vormen een mix van etniciteiten: ze zijn Kroatisch, Servisch en moslim. De sportploeg is daarmee een afspiegeling van het oude, verenigde Joegoslavië. Dat maakt hun reis nog gevaarlijker: welk leger ze ook op hun weg treffen, ze hebben altijd iemand van de vijand aan boord.

Meer speelsters zijn verbaasd over hoe emotioneel hun ouders bij het afscheid zijn. Het is dan wel oorlog, maar zij gaan nog steeds ’gewoon’ voor een paar weken in het buitenland een toernooitje spelen. Zo heeft Joško Stanic het hun voorgespiegeld. Bij terugkomst is de oorlog vast voorbij.

Vlucht

Stanic en hun ouders weten beter. Dit is een vlucht. Niemand weet wanneer de bus zal terugrijden naar Mostar. Ook de gastouders in Blokker weten dat niet, zij zijn door handbalclub S+K gevraagd om enkele weken een slaapkamer leeg te ruimen voor twee speelsters uit Joegoslavië. Het kostte het bestuur weinig moeite genoeg gezinnen te vinden. S+K en Galeb Mostar hebben al een paar jaar een uitwisselingsband. Bovendien is de oorlog in Joegoslavië elke avond op het journaal. Dat de meisjes uit die verschrikkingen moeten worden gehaald, daarover zijn alle ouders het eens.

(Tekst gaat door onder de foto)

Eenmaal in Nederland worden weken vanzelf maanden. En maanden gaan langzaam over in jaren als de oorlog in Bosnië en Herzegovina niet uitdooft, maar zelfs uitmondt in een tweede oorlog als ook de Bosniakken en de Kroaten (aanvankelijk nog samen strijdend tegen de Servische milities) met elkaar in conflict raken.

Mostar verandert in een ruïne. In West-Friesland zijn de handbaltieners en hun gastouders door de omstandigheden tot elkaar veroordeeld.

Aanpassen

Voor de jonge speelsters valt het contact met hun ouders in Mostar weg. Het duurt voor de meesten maanden voordat ze een eerste bericht krijgen van thuis. In de gastgezinnen moeten ze ze zich aanpassen aan een cultuur die ze niet kennen, een taal leren die ze bijna niet kunnen uitspreken en gaan ze naar scholen zonder vrienden. En elke stap waarmee ze zich meer aanpassen aan hun nieuwe land, voelt als een verdere verwijdering van Mostar.

Andersom proberen al die gezinnen zich zo goed en kwaad als het gaat te plooien in de opvang van een stel getraumatiseerde tieners die tegen wil en dank in Nederland zijn.

(Tekst gaat door onder de foto)

Waar thuis hun stadsgenoten letterlijk tegenover elkaar staan aan het front, klampen de handbalsters zich juist aan elkaar vast. Zij blijven met al hun verschillende achtergronden een eenheid. Dorpsclub S+K wordt hun vaste uitvalsbasis, de Galeb-meisjes trainen er elke dag en de kantine is hun tweede huiskamer. Door heel het land spelen ze benefietwedstrijden en toernooien. Het valt op hoeveel beter ze zijn dan hun Nederlandse tegenstanders.

Het vele handballen leidt af, maar niet genoeg om de situatie te vergeten waarin ze hun familie hebben achtergelaten. Na elk eindsignaal worden de speelsters teruggeworpen in de harde realiteit. In de kantine horen ze nieuws over een familielid dat vermist is geraakt, een klasgenoot die is gesneuveld, een opa die in een concentratiekamp is beland. Op het televisietje aan de muur zien ze hoe hun stad en hun geliefde Stari Most aan flarden wordt geschoten, daarmee misschien ook wel hun toekomst.

Kunnen ze ooit nog terug naar huis?

Deze publicatie kwam mede tot stand door financiële steun van het Fonds Bijzondere Journalistieke Projecten en het Lira Auteursfonds Reprorecht. www.fondsbjp.nl

Joško Stanic’ redde 138 meisjes uit de oorlog

Van de 26 jonge handbalsters die in 1992 in Blokker belandden, wonen er dertig jaar later nog twaalf in Nederland. Enkelen wonen in Mostar, de rest van het team waaierde uit over de hele wereld. Elke zomer keren velen van hen voor vakantie terug naar hun geboortestad, waar de Stari Most is herbouwd en weer massa’s toeristen trekt.

Joško Stanic’ is weer in Mostar gaan wonen. Zijn vrouw en kinderen die ook meereisden met de bus, bleven liever in Nederland. Galeb Mostar wordt na de oorlog nog landskampioen van Bosnië en Herzegovina, daarna wordt de club opgeheven. Inmiddels is Stanic, 83 jaar nu, voorzitter van een nieuwe club die hij heeft opgericht.

Na de gevaarlijke reis in 1992 naar Blokker, herhaalde Stanic’ nog vier keer zijn ’kunstje’. Een nieuwe groep belandde in Duitsland, weer wat later lukte het hem drie volle bussen naar Italië te laten rijden. Telkens met hetzelfde smoesje, hetzelfde toneelspel aan de grenzen: zwaaien met een net vol handballen en met een geritselde uitnodiging van een buitenlandse club.

In totaal loodste Stani’c 138 Galeb-meisjes tijdens de Bosnische oorlogen uit het belegerde Mostar.

Zeven speelsters van Galeb die hij niet meekreeg op zijn reizen, kwamen om tijdens de oorlog, evenals een van de trainers die achterbleef, zijn vriend Drazenko Šego.

Waargebeurd

’De bus uit Mostar’ is geschreven door journalisten Rens Lieman (die onder meer schrijft voor NRC en Noordhollands Dagblad) en GerBen van ’t Hek (adjunct-hoofdredacteur van Noordhollands Dagblad, Leidsch Dagblad, De Gooi- en Eemlander, Haarlems Dagblad en IJmuider Courant). In Nederland en in Mostar hebben ze tientallen betrokkenen geïnterviewd: de speelsters, hun familie, hun gastouders en hun trainers. Ze hebben inzage gekregen in brieven en dagboeken uit die tijd, familiealbums vol foto’s en oud videomateriaal. Het boek is zodoende niet gebaseerd op een waargebeurd verhaal, het is een waargebeurd verhaal, verteld als een roman.

’De bus uit Mostar’ (uitgeverij Omniboek, €24,99) is vanaf 14 juni verkrijgbaar in alle boekhandels en nu al online vooruit te bestellen op debusuitmostar.nl.

Meer nieuws uit Uitgelicht

Ombudsteam

Ons Ombudsteam springt in de bres voor de consument.