Zeilschipper met hart voor dieren

’Rooie’Gerrit Portengen op zijn tjalk De Jacobsschelp. ,,Ik heb heel veel schepen van de ondergang gered.”© Foto Studio Kastermans/Leon Dakkus

Tamar de Vries
KustvaartWeesp

De meeste mensen kennen ’Rooie’ Gerrit Portengen (81) uit Weesp als zeilschipper van Rederij voor de Wind, verhuur van platbodemzeilschepen, scheepsrestauraties en van zeilwedstrijden zoals de Muider Hardzeildagen en de Pieperrace in Volendam. Maar hij is ook actievoerder en dichter. En als een ziek of gewond dier zijn pad kruist, schiet Gerrit Portengen te hulp.

Portengen voerde actie tegen bedreigingen van het IJsselmeer, bebouwing van de Groene Punt en de teloorgang van de natuur.

Veel onbekender is dat Portengen drie dichtbundels op zijn naam heeft staan en dat Bert van Zuilekom een boekje over hem schreef: Rooie Gerrit. Nattigheid. De meest recente bundel heet ’In de branding van het leven’.

Het wiegje van ’Rooie’ Gerrit - een bijnaam die hij in zijn jonge jaren kreeg vanwege zijn rode haardos - stond in Weesp, op de ’Grobbe’, de verlengde Nieuwstraat. Gerrits vader werkte in de stoomwasserij van zijn vader en opa. „Ik had een hele lieve grootmoeder”, vertelt Gerrit. „Als wij als kinderen wel eens in de wasserij kwamen, was het vooral omdat mijn grootmoeder ons dan een beker ranja gaf. Maar ik wist al heel snel dat ik daar nooit wilde werken. Het liefst ging ik het water op. Mijn grootvader had een roeiboot en daar lagen een lange stok en een regenjas in. Ik maakte een zeil door de stok door de mouwen te steken en zo zeilde ik over de Vecht. In mijn kinderlijke beleving was het een schitterend schip.”

Eieren

Het gezin telt vijf kinderen en twee kostgangers. Die laatsten zorgden voor wat extra geld in het laadje. Als Gerrit als kind wekelijks de schillen uit de keuken naar de boer brengt die in de stadsboerderij op de Kerklaan woonde, krijgt hij met Pasen als extraatje een emmertje eieren. „Jeetje wat een rijkdom dacht ik als ik in het emmertje keek. In de oorlog, ik was toen acht, negen jaar zochten we in de polder en langs de Vecht naar eendeneieren, want ja, er was niks te eten.” Zijn lagereschooltijd viel samen met de oorlogsjaren. „Ik was vaker niet dan wel op school. Die ging dicht want er waren geen kolen voor de verwarming. Ik was alsmaar in de Aetsveldse- en Bloemendalerpolder waar ik naar eieren zocht. Langs de spoordijk plukten we met de hele familie bramen. Mooie herinneringen heb ik daar aan.”

Na de lagere school wilde Gerrit varen. „Op visite in Amsterdam Noord voeren wij met de pont vlak langs het Prins Hendrikdok. Ik zag de zeeschepen in het dok die machtig veel indruk op mij maakten. Ik wilde naar zee, maar mijn vader zag dat niet zitten. ’Zeelui zijn slechte mensen en de zeevaart biedt je geen toekomst. Als je ermee uitscheidt kun je niks dan lanterfanten’, zei hij. Het leidde tot heftige discussies en zelfs een oorvijg. In die tijd mocht je pas varen als je 15 jaar en acht maanden oud was. En zonder handtekeningen van beide ouders kreeg je geen monsterboekje.”

Menens

Dat het Portengen menens was, bleek wel op de dag dat hij die leeftijdsgrens bereikte. „Ook al liep ik nog in korte broek en klompen, ik wilde gelijk de zee op. Bij de Koninklijke Nederlandse Stoomboot Maatschappij (KNSM) werden jongens van buiten Amsterdam alleen aangenomen als ze stoer op de fiets kwamen”, vertelt de Weesper. „Met mijn moeder ging ik erheen, maar zij wilde met de trein. Bij Muiderpoort stapten we uit om verder te lopen naar de Levantkade, waar de KNSM was. Ik zag een fiets staan en liep er naartoe. Met mijn handen betastte ik de ketting tot ze onder de smeer zaten. „’Wat doe je nu’, vroeg mijn moeder verbaasd. In het KNSM-kantoor verontschuldigde ik me voor mijn besmeurde handen door te zeggen dat de ketting drie keer van mijn fiets was gelopen. Dankzij deze list werd ik aangenomen.”

Portengen kreeg werk in de machinekamer op een vrachtschip, maar moest ook brood smeren voor de bemanning. De eerste reis ging naar Zweden maar van de zee zag hij weinig. „Het viel nog niet mee, want je zat de hele tijd binnen en het stonk naar olie in die machinekamer. Als ik terugkom zeggen ze natuurlijk ’de volgende reis blijf je zeker thuis’, dacht ik. Maar ik heb A gezegd dus zeg ik ook B. ’Nee, de volgende reis gaat naar Afrika’, antwoordde ik.” Hij ging ook naar Afrika. „We hebben een keer tekenaar Pieter Kuhn aan boord gehad, van de strip Kapitein Rob. Hij wilde in Afrika naar de mensen kijken, hoe die koppen eruit zagen, van de Toearegs bijvoorbeeld, want die wilde hij zo natuurgetrouw mogelijk natekenen.”

Gerrit Portengen en zijn vrouw Bertie Geurts wonen op het mooiste plekje van Weesp, aan de Ossenmarkt bij de Groene Punt. Zittend in de woonkamer varen de schepen op de Vecht aan je voorbij. Op de bank is Bertie op de laptop aan het werk. Af en toe roept ze namen en data die Gerrit even niet te binnen willen schieten maar die van belang zijn voor het interview. Aan deze kant van Weesp is het een en al scheepvaart wat de klok slaat. Hun eigen tjalken De Jacobsschelp en de Jacobeintje liggen aan de kade bij het huis.

’Rooie’ Gerrit vervolgt zijn relaas met te vertellen over zijn overstap naar de kustvaart en dat hij alle Oostzeehavens zag. Toch gaf hij de zeevaart op. „Je was meestal een halfjaar weg, één keer zelfs anderhalf jaar, toen zat de bemanning vast op een schip en mochten we niet afmonsteren. Als je lang van huis bent zie je je vrienden niet en raak je de link met ze kwijt. Ik heb toen nog een tijd met mijn broer Nol op Engeland gevaren.”

Hoezeer Portengen de vrijheid van de zee en de saamhorigheid op het schip ook waardeerde, toen hij op het strand van Muiderberg zijn eerste vrouw ontmoette bleef hij aan wal. „Ik had het casco van een tjalk gekocht, de Gouden Reaal, voor 10.000 gulden. Het was mijn eerste eigen schip. De boer waar ik als kind eieren van kreeg leende me gedeeltelijk het geld. Ik heb de tjalk eigenhandig gerestaureerd. Mijn eerste drie kinderen zijn erop geboren maar helaas hield het huwelijk geen stand.”

„Ook wilde ik eens een tijdje kijken hoe het in de binnenvaart was en heb een winter in mijn eentje op een vrachtscheepje van de firma Loosco tussen Amsterdam en Weesp gevaren. Je verdiende dan extra de helft van het loon van de maat die de rederij uitspaarde.” In de jaren zestig was Portengen rondvaartkapitein en in de zeventiger jaren werd hij garnalenvisser op Terschelling. Maar de liefde voor zeilschepen liet hij niet varen. Hij voer in de chartervaart met gasten van het charterbureau op het IJsselmeer en de Waddenzee. „Ik heb in die jaren heel veel schepen gehad en van de ondergang gered”, mijmert Portengen.

Schoutenwerf

„De Liberté, de Waerd van Katwijk, de Volharding, klipper Anna, en natuurlijk De Jacobsschelp. Allemaal ijzeren schepen, daar kon je aan blijven lassen, slijpen en timmeren wat ik zelf deed, op de toenmalige Schoutenwerf in Muiden.Van ’Ome’ Jan Melis de dorpssmid leerde ik smeden. Ab Schulp maakte de zeilen.” In de zomermaanden voeren de schepen met betalende gasten aan boord. De schippers zorgden ook voor vertier aan boord. „Willem ’Trekkast’ Grift, schipper van de Liberté, speelde accordeon voor zijn gasten op zijn tjalk.” Legendarisch was de zestien leden tellende Muider Schippersband, waarin de schippers zich muzikaal manifesteerden. Verder stond Portengen aan de wieg van de Muider Hardzeildagen, het tweedaagse zeilevenement dat het vaarseizoen afsluit.

Lospraten

„Ik heb het verzonnen, ik haalde de prijzen en ik reikte ze uit. Zo kwam er een bestuur. Het geheel werd compleet met een officieel startschip en jury, er werd een olympische baan gevaren, rekening houdend met windkracht en richting en dat schepen van dezelfde klasse tegen elkaar zeilden. Het lospraten van de prijzen was nog een kunst op zich. De prijzen moesten natuurlijk zo zijn dat de schippers er wat aan hadden. Zoals een onderhoudsbeurt op de helling van de Schoutenwerf, een waterzeil van Ab Schulp, sigaren voor de kapitein en potten menie. Nu is het allemaal een stuk knulliger, krijgen ze alleen een medaille.”

Dieren in nood

Als één van de belangrijkste dingen in zijn leven noemt ’Rooie’ Gerrit Portengen bescherming van de natuur. „En dieren in nood helpen”, roept Bertie vanaf de bank in de voorkamer. Gerrit knikt instemmend: „Dierenleed vind ik een verschrikking. Als ik een dier zie in een benarde situatie, laat ik het natuurlijk niet aan zijn lot over. Ik zal je een voorbeeld geven. Ik zou een keer gaan varen met een gezelschap chirurgen van het AMC en voor vertrek ging ik haring halen voor op de boot. Op het fietspad zag ik een waterhoentje met een beschadigde vleugel en een gebroken linker poot. Ik nam het vogeltje mee en de chirurgen spalkten het pootje met vier lucifers en een pleister. Na vier weken mocht verband eraf maar als we het diertje in bad lieten zwemmen zwom hij alleen maar rondjes. De chirurgen hadden het pootje verkeerd gezet. Ik dacht ’we moeten toch iets doen, want we zijn al zo ver met hem gekomen.’ Met de hond en de hoen vertrok ik in de auto naar de Diergeneeskundige Faculteit van de Universiteit Utrecht. Ik had die oude Opel nog en kreeg onderweg een kokende motor. En ja, alles wat fout kon gaan, ging fout. Toen de Wegenwacht arriveerde vloog de hond uit de auto en rende langs de snelweg, dus eerst die hond vangen. De waterhoen zat gelukkig in een doos, die kon niet weg. De wegenwachter vond mij zo’n grote dierenvriend dat hij aanbood me naar Utrecht te slepen. Op de faculteit zeiden ze dat ze konden opereren maar het kostte wel veel geld. Ik keek blijkbaar zo beteuterd dat ze me erop wezen dat ik naar de eerste hulp kon gaan, want dat was goedkoper. Het waterhoentje is na de behandeling naar het Vogelasiel Naarden gegaan. Ze beloofden me dat ze hem de vrijheid zouden geven als hij was hersteld. Dus nu zwemt er ergens in het Naardermeer een waterhoen met een bijzondere medische geschiedenis.”

Meer nieuws uit Gooi en Eemland

Ombudsteam

Ons Ombudsteam springt in de bres voor de consument.